Gedicht Jolies Heij: Altijd lente in de ogen van
Altijd lente in de ogen van
Voor bakvissen is hij een zegen (want
fietsen moet je leren), de prille lentejongens
aangespoeld met het opgewarmde getij.
Zeezout parelt op hun adonislijven.
Koningen van de zuidelijke windstreken
heten ze en weten ieder seizoen
het vissersdorp voor zich in te
nemen. Ze spreken in een onbegrijpelijke
taal, maar hun bedoelingen zijn
universeel. Hun blikken spreken
boekdelen, de hand onder de gordel
blijft galant, ook al smaakt de buit
naar gure mosselstreken. Het zijn versiertrucs
van de hoogste plank, na de nacht
wist hij alle sporen om de beeldvorming
niet te verstoren. In badplaatsen kennen ze
hem als Juan of Julio, de boulevard
is zijn renbaan. Thuis treft hij enkel
sleur aan, een vrouw en een schildpad
en een hoop verrotte lijken in de kast.
Jolies Heij, 2013
Over het gedicht
Bovenstaand gedicht van Jolies Heij maakt deel uit van haar gedichtenwisseling Heen en Weer met dichter Frans Terken.
Gerelateerd:
- Jolies Heij
- Gedicht Jolies Heij: Hoveling bij kaarslicht
- Gedicht Jolies Heij: Jong en mooi en besmet
- Gedicht Jolies Heij: Vrouw tot thuisloze minnaar
- Gedichten